Uit onderzoek van het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) blijkt dat zo’n 40-60% van de thuiswerkers verwacht thuis te blijven werken. Daarom een overzicht van de (aankomende) wetgeving over thuiswerken.
De mogelijkheid om thuis te werken dient overeengekomen te worden. Zonder afspraak bestaat er geen wettelijk recht op thuiswerken. Op 1 januari 2016 is de Wet flexibel werken (“Wfw”) in werking getreden. Werknemers kunnen een verzoek indienen ter aanpassing van de overeengekomen arbeidsplaats, -tijd en/of -duur. Een verzoek tot aanpassing van de arbeidsplaats hoeft door een werknemer niet gemotiveerd te worden en de werkgever dient het verzoek te overwegen, maar kan dit verzoek vervolgens afwijzen. Daarbij dient de werkgever schriftelijk, onder opgaaf van redenen, te motiveren waarom aanpassing van de arbeidsplaats niet mogelijk is. Inhoudelijke eisen worden niet aan deze motivering gesteld. Dit terwijl een werkgever een verzoek van een werknemer om de arbeidstijd of -duur aan te passen alleen kan afwijzen als “zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen” zich daartegen verzetten. Gedacht kan worden aan economische, technische of operationele belangen, die ernstig zouden worden geschaad, indien het aanpassingsverzoek zou worden gehonoreerd.
Let wel, zolang de coronacrisis voortduurt kan het minder eenvoudig zijn om een verzoek tot thuiswerken ‘zomaar’ af te wijzen. De werkgever zal in dit geval (wellicht extra) moeten motiveren waarom aanwezigheid op de werkvloer noodzakelijk is. Hierbij zullen onder meer de aard van de werkzaamheden en de genomen veiligheidsmaatregelen op de werkvloer tegen elkaar moeten worden afgewogen. In zijn algemeenheid zal deze belangenafweging in coronatijd – ter bescherming van de werknemer – in het voordeel van de werknemer uitvallen.
In een recent oordeel van de Rechtbank Gelderland viel deze belangenafweging echter in het voordeel uit van de werkgever. De rechter oordeelde dat het algemene thuiswerkadvies van de overheid op zichzelf niet zo ver gaat dat een werknemer daarop een algemeen recht op thuiswerken kan baseren. Uit de belangenafweging van de rechter volgde dat de betreffende werkgever voldoende coronamaatregelen heeft getroffen én voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het voor de werkzaamheden noodzakelijk is dat de werknemer aanwezig is. Uit deze afspraak volgt dan ook de relevantie van onderbouwing van de afwijzing van een thuiswerkverzoek, in corona-tijd.
Momenteel wordt in de Tweede Kamer een wetsvoorstel behandeld. Bedoeld is de wet te wijzigen zodat een verzoek tot aanpassing van de arbeidsplaats op eenzelfde – strengere – manier wordt behandeld als een verzoek tot aanpassing van de arbeidstijd en -duur. Dan is weigering van het aanpassingsverzoek dus enkel mogelijk indien zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich tegen de aanpassing verzetten. Afwijzing van een verzoek tot thuiswerken zou – op grond van deze nieuwe wetgeving – een stuk moeilijker (kunnen) worden.
Voor werkgevers kan het onwenselijk zijn, dat werknemers hun werkzaamheden op iedere gewenste locatie kunnen verrichten. De verantwoordelijkheid voor een ‘gezonde’ en veilige werkomgeving (in overeenstemming met de Arbeidsomstandigheden- wetgeving) is op een andere locatie immers een stuk lastiger te handhaven, vooral als deze werkplek buitenshuis is, en mogelijk van dag tot dag wisselt.
Om de werkgevers hierin tegemoet te komen is in het wetsvoorstel een beperking opgenomen, tot het werken op een vaste werklocatie, óf het woonadres van de werknemer (binnen de EU). Een verzoek tot aanpassing van de arbeidsplaats is daarmee geen vrijbrief om overal ter wereld, in cafés of op vakantieadressen, te werken.
Het wetsvoorstel is niet zonder kritiek en een eventuele ingangsdatum is nog onbekend. Uiteraard houden we de nadere ontwikkelingen op dit gebied nauwlettend in de gaten. Mocht het wetsvoorstel aangenomen worden, dan zullen we daarop in een volgende bijdrage terugkomen.
Voor vragen over thuiswerken of andere vragen over arbeidsrecht kunt u terecht bij Hein Snijders, Jan de Jonge en Frank Smitshoek.
Auteur: Anne van der Pol (Arbeidsrecht medewerker)